Image module

1621

geweld en ontvolking op en rond Banda - Tristan Mostert, met medewerking van Wim Manuhutu

De manier waarop in 1621 het laatste grote eiland van de Banda-groep door de VOC werd ontvolkt, wordt begrijpelijkerwijs vaak aangehaald als een krachtig symbool van wat er mis was met het Nederlandse kolonialisme. Maar het blijft belangrijk om nauwkeurig te kijken wat er zich in 1621 en de periode als geheel afspeelde. Dat brengt in beeld dat de gebeurtenissen van 1621 niet op zichzelf stonden, en dat 1621 ook geen eindpunt was. Niet alle Bandanezen kwamen om het leven. Vanuit omliggende eilanden deden gevluchte Bandanezen pogingen om hun woonplaatsen te heroveren. Voor de VOC, op haar beurt, werden de toegepaste methoden op Banda in de hierna volgende periode vaker uit de kast gehaald om – naast dat op nootmuskaat – ook het monopolie op de kruidnagel in handen te krijgen.

de eerste contacten

Nederlandse schepen deden de Banda-eilanden voor het eerst aan in 1599, nog voor de VOC was opgericht. Ze troffen er een bloeiende handelsgemeenschap en gedroegen zich bij die eerste gelegenheid als gewone handelaren, net als de vele anderen die de eilanden bezochten. Ze betaalden hun havengeld, richtten een loge op en kochten de foelie en nootmuskaat uit de eilanden, in ruil voor katoenen stoffen maar bijvoorbeeld ook wapenrustingen.

Al spoedig kreeg de relatie echter ook een meer politieke dimensie. In 1602, toen een nieuwe Nederlandse vloot de eilanden bezocht, wisten de Nederlanders een deel van de Bandanese orang kaya bereid te vinden een bondgenootschap aan te gaan. Als onderdeel daarvan gaven deze de Nederlanders een voorrangspositie in het opkopen van de nootmuskaat en foelie.
Voor de Nederlanders zouden dit soort verdragen in de gehele Molukken spoedig de kern van hun beleid worden. Hoewel de VOC aanvankelijk beperkte militaire en politieke ambities had, kreeg ze al gauw de smaak te pakken van het sluiten van overeenkomsten die het mogelijk maakten om hun Europese rivalen simpelweg van de handel uit te sluiten. Vergelijkbare verdragen werden bijvoorbeeld in 1605 gesloten met Hitu op Ambon, waar de VOC op uitnodiging van de Hituezen de Portugezen verdreef en hun fort en gebieden zelf in bezit nam – tevens het eerste territoriale bezit van de VOC. Met de Hituezen werd afgesproken dat de door hen geproduceerde kruidnagel voortaan uitsluitend aan de VOC zou worden verkocht, en werd kort daarop een vaste prijs voor de kruidnagel bepaald. Op Ternate bouwde de VOC twee jaar later een fort om de Sultan te beschermen tegen de Spanjaarden, die vanuit de Filippijnen probeerden het gebied onder hun controle te krijgen. Ook daar werd in ruil voor de militaire steun toegezegd dat alle kruidnagel uit de gebieden van de sultan aan de VOC verkocht zou worden. Zo veranderde de VOC al spoedig in een politieke en militaire organisatie, met forten, soldaten, en lokale bondgenoten.

Image module

Kaart van Banda. Uit De tweede schipvaart der Nederlanders naar Oost-Indie onder Jacob Cornelisz. van Neck en Wybrant Warwijck, 1598-1600 (coll. Rijksmuseum)

De Hituezen en Ternatanen waren in een hevige strijd verwikkeld met de Portugezen en Spanjaarden. Het is begrijpelijk dat ze onder zulke voorwaarden een bondgenootschap aan wilden gaan. Wat er voor de Bandanezen te winnen viel met zo’n verdrag, is op het eerste gezicht minder duidelijk. ‘Waarschijnlijk wisten zij niet, wat zij eigenlijk deden’, was het beste dat Van der Chijs ervan kon maken in 1886, in de eerste archiefstudie die ooit werd gedaan naar de Nederlandse verovering en ontvolking van de eilanden. Veel latere auteurs kwamen tot een vergelijkbaar oordeel. Het is echter zeer twijfelachtig of de Bandanezen werkelijk zo argeloos waren. Bondgenootschappen waren ook in Zuidoost-Azië de normaalste zaak van de wereld, en de Nederlanders werden met hun grote en goedbewapende schepen, op Banda en daarbuiten, aanvankelijk als zeer waardevolle potentiële bondgenoten gezien. De Bandanezen, hoewel niet verwikkeld in een oorlog met de Spanjaarden of Portugezen, hadden evengoed te maken met de nodige conflicten en bedreigingen – niet alleen extern, maar ook binnen de eilandengroep.
Dit laatste hadden de Nederlanders al meteen tijdens hun eerste bezoek aan de eilanden in 1599 met eigen ogen hadden kunnen aanschouwen. Terwijl ze bij Neira lagen, werd deze handelsplaats aangevallen door het iets noordelijker gelegen Labataka. Enkele dagen later namen de bewoners van Neira wraak door samen met hun bondgenoten een tegenaanval op Labataka te ondernemen. Het waren specifiek Labataka en haar bondgenoten die in 1602 een bondgenootschap met de Nederlanders aangingen. Het lijkt redelijk om te veronderstellen dat beide partijen voordeel zagen in dit eerste verdrag. In 1605 wisten de Nederlanders nagenoeg alle gemeenschappen op Banda zover te krijgen een vergelijkbaar verdrag te tekenen. De enige gemeenschap die zich uiteindelijk niet aan dit verdrag verbond, was Lontor.

Image module

Bijeenkomst van Bandanezen met hun bondgenoten. Uit De tweede schipvaart der Nederlanders naar Oost-Indie onder Jacob Cornelisz.van Neck en Wybrant Warwijck, 1598-1600 (coll. Rijksmuseum)

gefrustreerde ambities

Het verdrag van 1605 kwam juist in de periode dat de VOC een steeds sterker politiek en militair karakter kreeg. Als gevolg van de veroveringen en verdragen kreeg de VOC, althans op papier, in steeds grotere delen van de Molukken het alleenrecht op het kopen van kruidnagel, nootmuskaat en foelie. Hierdoor kregen de Bewindhebbers in de Nederlanden, en verschillende hooggeplaatste VOC-functionarissen die hen adviseerden, al spoedig de indruk dat een totaal monopolie op deze specerijen binnen handbereik lag. Het nastreven daarvan werd dan ook de kern van hun beleid.
Tot hun frustratie kwamen ze er echter al spoedig achter dat de praktijk weerbarstiger was. Op Banda specifiek bleven verschillende gemeenschappen gewoon handeldrijven met de vele bezoekers van de eilanden – inclusief bijvoorbeeld de Engelsen, die zich in deze periode ook in de Molukken begonnen te vertonen. Ook al hadden vrijwel alle Bandanese gemeenschappen het verdrag van 1605 ondertekend, het politieke landschap bleef versplinterd en voor de Nederlanders frustrerend onoverzichtelijk. In de praktijk kwam dus maar weinig terecht van het monopolie dat de Bewindhebbers in Nederland voor ogen hadden.
Als gevolg hiervan werd er binnen de VOC al gauw levendig gefantaseerd hoe men de situatie in de Banda-eilanden in het eigen voordeel kon aanpassen. In 1607, bijvoorbeeld, bepleitte Cornelis Matelieff om samen met de Sultan van Makassar, met wie de VOC toen nog op goede voet verkeerde, de Banda-eilanden te veroveren. De orang kaya zouden daarna kunnen worden vervangen door Makassaren, en de gehele bevolking van de eilanden zou op één plaats geconcentreerd kunnen worden. Dat zou de nootmuskaathandel zeer controleerbaar en overzichtelijk maken, zonder dat de VOC zelf tot een dure militaire bezetting hoefde over te gaan. Hoewel het plan achteraf een weinig realistische indruk maakt en er ook nooit een poging is gedaan het uit te voeren, geeft het een mooi inkijkje in de zich ontwikkelende mentaliteit binnen de VOC.

Image module

Handelaren. Uit De tweede schipvaart der Nederlanders naar Oost-Indie onder Jacob Cornelisz.van Neck en Wybrant Warwijck, 1598-1600 (coll. Rijksmuseum)

escalatie

De zaak kwam op scherp te staan in 1609, door de vredesonderhandelingen tussen Spanje en de Nederlanden die uiteindelijk tot het Twaalfjarig Bestand zouden leiden. Ook Portugal viel in deze periode onder de Spaanse koning en de VOC-Bewindhebbers probeerden daarom nog hun claims op zoveel mogelijk gebieden te versterken, voordat een eventuele vrede zou ingaan. Bijvoorbeeld door de Banda-eilanden ‘met tractaet ofte met gewelt aen de Comp. te verbinden.’

Met orders tot dat doel kwam de VOC-admiraal Verhoeff in april 1609 voor anker te liggen bij Banda Neira. Waar Van der Hagen vier jaar eerder met een enkel schip naar de eilanden was gegaan, verscheen Verhoeff met een grote en goedbewapende vloot. Tot argwaan van de Bandanezen, van wie de vrouwen en kinderen zich uit voorzorg terugtrokken in de hooggelegen binnenlanden. In een vergadering met de orang kaya liet Verhoeff een klinkende brief van Prins Maurits voorlezen: de Nederlanders gingen graag een officieel verbond aan. Als onderdeel van dat verbond wilde de VOC een fort bouwen op het eiland. De orang kaya, die dit zagen als een onacceptabele inbreuk op hun onafhankelijkheid, rekten tijd en bezonnen zich op een reactie. Op 25 april vond Verhoeff dat hij lang genoeg had gewacht, en ging hij aan land om de bouw van het fort dan maar zonder toestemming aan te vangen.

Hierop nodigden de bewoners van Neira Verhoeff uit om het akkoord dan maar te komen uitonderhandelen. Toen deze op de afgesproken plaats aankwam, bleken de Bandanezen een hinderlaag te hebben voorbereid. Verhoeff en zijn metgezellen werden omsingeld en gedood; in de schermutseling die volgde, sneuvelden in totaal meer dan 30 Nederlanders. De maanden daarop ondernam de VOC-vloot represailles langs de kusten van zowel Neira als Lontor; nederzettingen werden in puin geschoten, schepen verbrand. Pas in augustus ging een deel van de Bandanese orang kaya akkoord met een nieuw verdrag. Het Nederlandse fort, dat de naam Nassau kreeg, was inmiddels voltooid, en de VOC beschouwde Neira nu als haar eigendom.

Image module

Portret van Pieter Willemsz Verhoeff (c. 1573-1609), anoniem, na ca. 1607 (coll. Rijksmuseum)

Daarmee was de VOC echter nauwelijks dichter bij het gewenste monopolie. Nootmuskaat liet zich gemakkelijk ongezien binnen de kleine eilandengroep vervoeren, en in deze periode vatten de Engelsen post op Ai en Run, twee kleinere, verderaf gelegen eilanden. De Bandanezen verkochten hun nootmuskaat begrijpelijkerwijs liever aan hen, en aan de Aziatische handelaars die nog altijd probleemloos wisten te komen handelen, dan aan het VOC-fort. Niet alleen had de VOC zich met haar optreden niet bij iedereen populair gemaakt, ook betaalde de VOC relatief slecht voor de nootmuskaat en kon ze niet alle goederen leveren waar in de eilanden behoefte aan bestond. De VOC zette op haar beurt vol in op haar monopolie, en liet dit na elk conflict op de eilanden weer herbevestigen in een nieuw verdrag. De verovering van Neira luidde zo een periode van twaalf jaar af-en-aan oorlog op de eilanden in.

van idee tot beleid

Als gevolg van de militaire escalatie werden ook de ideeën binnen de VOC over wat er met de eilanden moest gebeuren grimmiger van karakter. In 1612 stelde Jacques L’Hermite, terug in de Nederlanden na enkele jaren dienst in Azië, voor om de kruidnagel- en nootmuskaatbomen in gebieden waar de Nederlanders geen controle konden uitoefenen simpelweg om te hakken. En om specifiek op de Banda-eilanden nog een stap verder te gaan, door

‘niet naar eenigen vrede… te trachten, voor en aleer dat men hen geheel overwonnen en met goede verzekering tot redenen gebragt of gansch uitgeroeid had… Bedwongen of gansch uitgeroeid zijnde – welk laatste wel het zekerste zou zijn, alzoo dit schelmachtig gedrocht nimmermeer zoo wel in toom zal kunnen gehouden worden als men wel gaarne zoude – zoo zal men middel moeten zoeken om deze eilanden wederom te peupleren en met inwoners te voorzien, alzoo zonder dezelve de vruchten niet en kunnen worden geplukt, gehavend, noch de eilanden zelven tot profijt van UEd. geappliceerd worden.’

Image module

De aanval op Labataka.  Uit Eylffter Schiffart ander Theil, oder Kurtzer Verfolg vnd Continuirung der Reyse (…), 1613

Hierin kunnen we eigenlijk al een blauwdruk zien van de gebeurtenissen zoals ze zich in 1621 zouden ontvouwen. L’Hermite was niet de enige die er dit soort ideeën op nahield en langzamerhand lijken de Bewindhebbers in de Nederlanden deze ter harte te hebben genomen. Zo schreven ze in 1615 naar Batavia dat zij het ‘souden nu geraden vinden… de Bandanesen te vermeesteren, de principaelle wt de doen roeyen ende verjagen ende ’t lant liever met heydenen wederom te doen peupleren.’ Het plan om de eilanden te ontvolken werd zo van idee tot beleid.
In diezelfde periode waren de ontvolking en herbevolking van de eilanden in de praktijk eigenlijk al begonnen – aanvankelijk niet eens zozeer als bewuste strategie alswel als gevolg van de oorlog. Na de verovering van Neira lijkt de bevolking van het eiland grotendeels te zijn weggetrokken en begon de VOC zich te beraden op manieren om het gebied te herbevolken. Toen de VOC in 1616 het eiland Ai wist te veroveren, vluchtte de bevolking voor de VOC-troepen uit. Nederlandse bronnen beschrijven beeldend de paniekerige uittocht die op gang kwam. ‘s Nachts probeerden grote groepen bewoners op overvolle bootjes naar de andere eilanden te vluchten, waarbij velen verdronken. Toen de VOC-troepen uiteindelijk de laatste inheemse versterkingen naderden, vluchtten de daar verschanste bewoners vanaf de hoge rotswanden naar beneden, waar hun vaartuigen klaarlagen. In de chaos en paniek vielen velen te pletter; de rest wist overzee te ontkomen. Wat overbleef was een nagenoeg leeg eiland, dat door de VOC werd herbevolkt door een mengelmoes van Mardijkers, Gujarati’s, Solorezen, Spaanse krijgsgevangenen en, het meest opvallend, 450 mensen van het bijna duizend kilometer noordwestelijker gelegen eiland Siau, inclusief hun raja. Laatstgenoemden waren met list, bedrog en dwang aan boord van een VOC-schip gelokt en daarna naar Banda vervoerd met het specifieke doel om daar de weggevluchte bevolking te vervangen. Erg succesvol was dit overigens niet: de gedwongen verhuizing en daaropvolgende slechte behandeling – er was onder andere een groot tekort aan drinkwater op Ai – beviel de Siauers allerminst en de meesten wisten zeer spoedig het eiland te ontvluchten.

Image module

Banda Neira (Coll. Rijksmuseum)

Coen en 1621

Na twaalf jaar van strijd en onderhandelen op de eilanden, was de VOC nog altijd nauwelijks dichterbij haar gepretendeerde monopolie op het kopen van nootmuskaat. Twee van de vijf belangrijkste eilanden had ze onder directe heerschappij. Op het eiland Run hadden de Engelsen zich gevestigd. Op het grootste eiland, Lontor, had de VOC niets te vertellen, net als op het kleinere en verderop gelegen Rozengain. Veel van de inwoners van de laatstgenoemde eilanden waren bovendien verdragen met de Engelsen aangegaan. In het versplinterde en gespannen politieke landschap kwam weinig terecht van het kopen van nootmuskaat, laat staan een monopolie.

Daarom besloot gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen voorgoed een einde te maken aan het verzet van de Bandanezen. Eind februari 1621 arriveerde hij met een vloot van 15 schepen met 1655 man aan boord. Na een laatste mislukte onderhandelingspoging op initiatief van de kapitan Hitu, een vertegenwoordiger van de staat Hitu waarmee de VOC een bondgenootschap had, zette hij de aanval op Lontor, het grootste eiland, in. De Bandanezen boden hevig verzet: hun steden waren goed gefortificeerd en ze beschikten over Engels geschut. De eerste Nederlandse aanvallen mislukten dan ook. Uiteindelijk wist de VOC echter de stad Lontor te veroveren door in het geheim troepen elders op het eiland te landen. Deze vielen de stad onverwacht vanaf de minder goed verdedigde landzijde aan. De bevolking vluchtte en de meeste andere gemeenschappen op het eiland gaven zich over aan de Nederlanders.

ontvolking

De problemen begonnen toen echter pas: spoedig hierop ontdekte Coen dat veel bewoners de binnenlanden in gevlucht waren, nieuwe forten in de bergen aan het bouwen waren en niet bereid bleken zich aan de Nederlanders te onderwerpen. Daarop besloot Coen uiteindelijk het hele eiland te ontvolken. Hij deed dit in twee fasen. Eerst, op 20 april, probeerde hij degenen die zich wel aan de Nederlanders hadden overgegeven, met name de bewoners van Selama, in te zetten. Zij moesten de Lontorezen proberen te bewegen uit hun verschansingen in de bergen te komen, om per schip naar elders gedeporteerd te worden. Er kwam niets het plan terecht. De Lontorezen verzetten zich, de Selamers waren weinig enthousiast, ook omdat, naast de Lontorezen, vele van hun bondgenoten van de andere eilanden zich in het binnenland van Lontor hadden teruggetrokken. Daarop besloot Coen met zijn raad op 24 april het eiland dan maar geheel te ontvolken. Selama werd hierop omsingeld door VOC-soldaten. De bewoners werden gevangengenomen, de stad werd geplunderd en deels verbrand. Het gevoel van verraad en bedrog dat de bewoners van Selama ervoeren bij deze onverhoedse actie, sprak bijna drie decennia later nog levendig uit de tekst van de Hikayat Tanah Hitu. Zo’n 1200 mensen werden eind april van de Banda-eilanden weggevoerd.

Image module

Portret van Jan Pietersz Coen door Jacob Waben (coll. Westfries Museum)

‘Hadde liever gehadt dat weygerich bleven…’

Was Coen vanaf het begin van plan geweest het eiland te ontvolken? De meeste schrijvers houden het erop van niet – Coen had zich in eerdere geschriften zoals zijn Discoers een stuk minder extreem opgesteld dan bijvoorbeeld L’Hermite, en slechts de ‘onderwerping’ van de eilanden bepleit. Zelfs de zeer kritische Van der Chijs hield het erop dat Coen, toen de zaak op de eilanden vastliep na de verovering, zijn “bedaardheid, en daarbij alle bezadigdheid” verloor, en “in zijn ongeduld” tot steeds extremere maatregelen overging.

Niet alle bronnen wijzen echter in die richting. Waar het rond 1615 de Bewindhebbers waren die openlijk propageerden dat de Banda-eilanden ontvolkt moesten worden, en Coen ze slechts wilde onderwerpen, lijkt de situatie aan de vooravond van 1621 toch anders te zijn geweest. De brieven van de bewindhebbers in 1620 en 1621 maken geen gewag meer van ontvolking en gaan vooral over het goed regelen van de situatie met de Engelsen, met wie ondertussen een bondgenootschap was aangegaan. Coen zelf schreef echter in oktober 1620 aan de Bewindhebbers dat het beter was als Banda ‘vermeestert ende met ander volck gepeupleert werde’. Hij voegde er nog aan toe dat op Ambon later hetzelfde zou moeten gebeuren en beklaagde zich dat de Bewindhebbers weinig zagen in zijn voorstellen om niet alleen Batavia maar ook Ambon en Banda tot ‘volksplantingen’ te maken. In zijn brieven aan Herman van Speult, de gouverneur van Ambon, in maart en begin april 1621, schreef hij meermaals dat het het beste zou zijn als ‘alle de Bandanesen t’eenenmael van’t landt verdreven’ zouden worden. Toen het er in de eerste weken van april even op leek dat alle bewoners van Lontor bereid waren zich over te geven, sprak hij hierover zijn gemengde gevoelens uit: ‘Hadde liever gehadt dat weygerich bleven, om de Lontorezen met recht uyt het landt te mogen dryven ende verseeckerder staet te becomen.’ Al met al ontstaat uit deze brieven een beeld dat Coen meer dan bereid was de eilanden te ontvolken, maar bang was dat dit, als hij dit zou doen zonder duidelijke aanleiding, niet goed zou vallen bij de Bewindhebbers. Het zal hem later die maand, toen de Bandanezen alsnog ‘weygerich’ bleken, dan ook niet zwaar zijn gevallen daar alsnog toe te besluiten.

Image module

Bandanese strijders, uit De tweede schipvaart der Nederlanders naar Oost-Indie onder Jacob Cornelisz.van Neck en Wybrant Warwijck, 1598-1600 (coll. Rijksmuseum)

‘Mijn heeren, en isser dan geen genaede?’

Nog voor Coens vertrek werden alle inmiddels gevangengenomen orang kaya van Lontor, 47 in totaal, beschuldigd van verraad, omdat ze hun verzet niet hadden opgegeven en een aanslag op Coen beraamd zouden hebben. Martinus Sonck, de nieuwe gouverneur van Banda, zat het onderzoek en de rechtszaak voor. De 44 orang kaya die de verhoren overleefden, werden alle schuldig bevonden en op 8 mei 1621 buiten de muren van fort Nassau op Neira bloedig geëxecuteerd door de Japanse huurlingen die de VOC tijdens de campagne had ingezet. Een anoniem ooggetuigenverslag van de executie merkt op hoe één van de orang kaya nog in het Nederlands vroeg ‘Mijn heeren, en isser dan geen genaede’ voordat zijn hoofd door de Japanse beul werd afgeslagen.

Het grootste aantal slachtoffers lijkt te zijn gevallen onder diegenen die zich in de binnenlanden hadden verschanst. De twee voornaamste versterkingen waren strategisch in de bergen gelegen en vrijwel onneembaar. Toen in mei het regenseizoen aanving, zag gouverneur Sonck er weinig in om nog te pogen die forten gewapenderhand in te nemen. Hij ging over tot een uithongeringsstrategie. Toen de overige bewoners waren gedeporteerd en de laaggelegen gebieden daarmee in handen van de VOC waren, kon hij het eiland geheel van de buitenwereld afsnijden. Pas in juli verbeterde het weer en organiseerden de ontkomen Bandanezen vanaf Seram hun eerste tochten naar Banda. Dit was voor Sonck aanleiding om snel in actie te komen tegen de bergforten.
Toen de VOC-troepen het eerste fort in de bergen bij Selama bereikten, werd dit nog fel verdedigd door de uitgehongerde Bandanezen; evengoed wisten de troepen de versterking uiteindelijk te veroveren. De verschansingen bij Waijer werden twee dagen later zonder noemenswaardige tegenstand ingenomen. Vele honderden verse graven werden in de versterkte nederzettingen aangetroffen; een contemporaine schatting houdt het erop dat er wellicht 2500 Bandanezen door honger en gebrek waren omgekomen. De honderden Bandanezen die tijdens de aanvallen de omliggende bossen in waren gevlucht, werden nagezeten door Nederlandse patrouilles. Tot half juli werden 476 Bandanezen gevangengenomen. Sommigen vochten zich liever dood of wierpen zich van de steile rotsen. Op de nagenoeg geheel ontvolkte eilanden rolde de VOC het zogenaamde perkeniersstelsel uit.

Image module

Pulu Ai, met aan de noordkant van het eiland een VOC-fort met de verontrustende naam ‘Revengie’ (coll. Nationale Bibliotheek van Oostenrijk)

verdere vervolging en diaspora

De gebeurtenissen van 1621 zijn niet los te zien van de twee voorafgaande decennia, maar kunnen we evenmin beschouwen als een eindpunt. Niet alleen ging de vervolging van de Bandanezen naderhand onverdroten voort, ook had een groot aantal Bandanezen de eilanden weten te ontvluchten. Hun rol was bepaald niet uitgespeeld.
De verdere vervolging vond onder andere plaats in Batavia, waar bijna 800 van de gevangengenomen Bandanezen heen waren gedeporteerd. Nadat onderweg al vele van hen waren gestorven aan dysenterie en andere besmettelijke ziekten op het overvolle schip, kregen ze bij het nieuw gestichte Batavia een stukje land toegewezen. Coen merkte later dat jaar op dat ze weinig gemotiveerd leken zich daar permanent te vestigen en het liefst terug wilden keren naar Banda. Toen acht van hun orang kaya vervolgens de vlucht namen, was dit voor de Nederlanders wederom aanleiding tot verdenkingen dat de Bandanezen iets in hun schild voerden. Coen liet de ruim 500 nog in leven zijnde Bandanezen eind januari 1622 naar het Kasteel Batavia komen en nam ze in hechtenis. De mannen werden van de rest gescheiden en verhoord. De orang kaya werden gefolterd; hun bekentenissen overtuigden de VOC ervan dat de Bandanezen een gigantisch en ingewikkeld complot hadden gesmeed om in samenwerking met andere vijanden van de VOC Batavia onder de voet te lopen en in brand te steken. Dat de haveloze Bandanezen daadwerkelijk de spin in het web waren van zo’n gigantische samenzwering lijkt uiterst onwaarschijnlijk. Veel aannemelijker is het dat de Bandanezen, gemarteld met waterboarding, vuur en andere methoden, bekenden wat ze dachten dat de Nederlanders wilden horen. De acht orang kaya werden bloedig geëxecuteerd, de rest van de bevolking werd tot slaaf gemaakt. De mannen werden in de ketenen geslagen en bleven in Batavia. De vrouwen en kinderen werden teruggezonden naar Banda, om daar in slavernij op de perken te werken. Inmiddels was hun know-how namelijk onontbeerlijk gebleken voor de verbouw en verwerking van de nootmuskaat.

Image module

De slachting door de Hollanders op Banda in 1621. Schilderij uit het museum van Banda, Rumah Budaya

spookbeelden en geruchten

In juli 1622 ontvouwde zich vervolgens een opvallend vergelijkbare zaak op de Banda-eilanden zelf. De bewoners van het eiland Run hadden zich in 1621 overgegeven aan de Nederlanders en hun was daarom de oorlog en ontvolking bespaard gebleven. Nu meldde zich echter een weggelopen bewoner van het eiland, die de Nederlanders vertelde van een plan om het eiland te ontvluchten en daarbij de Nederlandse wachters om te brengen. Gouverneur Sonck, die ook de rechtszaak tegen de orang kaya van 1621 had voorgezeten, liet hierop alle orang kaya van Run oppakken en verhoren. Wederom maakten de verhoren en bekentenissen het complot steeds groter; de inwoners van Run zouden van plan zijn om samen met een klaarliggende vloot op Seram de Banda-eilanden terug te veroveren op de Nederlanders. Sonck hechtte blijkbaar geloof aan het spookbeeld dat uit de verhoren naar voren kwam en bracht de verdediging in staat van paraatheid. De aanval bleef uit, maar Sonck achtte het complot evengoed afdoende bewezen. De straf was ditmaal nog extremer; alle 160 volwassen vrije mannen van Run werden op 12 september terechtgesteld.
Een aanzienlijk aantal Bandanezen had echter in 1621 aan het bereik van de VOC weten te ontsnappen. Weliswaar waren er naar Coens indruk ‘seer weinich… op de omliggende landen ontkomen’, maar latere VOC-bronnen laten zien dat die inschatting onjuist was. Mogelijk duizenden Bandanezen hadden weg weten te komen, zoals diverse VOC-functionarissen vanaf 1624 begonnen op te merken. In dat jaar bleek in Ambon bijvoorbeeld dat tenminste 1500 Bandanezen, die op de zuidkust van het grote eiland Seram waren beland, daar werden opgepikt door Makassaarse schepen, om een nieuw thuis in Makassar te vinden. Al snel volgden berichten dat de Bandanezen aldaar in onderhandeling waren met de sultan. En dat ze samen met de machtige Makassaren, die ondertussen in oorlog met de VOC verkeerden en goede contacten onderhielden met de Portugezen en Engelsen, plannen beraamden om Ai op de Nederlanders te heroveren. De jaren erop bleef een stroom aan vergelijkbare geruchten de Nederlanders bereiken. Niet alle Bandanezen die op en rond Seram waren beland, lijken overigens naar Makassar te zijn vertrokken. Velen lijken daar te zijn gebleven. VOC-bronnen uit deze periode merken op dat ze een belangrijke rol speelden in de verspreiding van de Islam en het versterken van het anti-Nederlandse sentiment in dit gebied. De dorpen op de zuidkust van Seram zouden in de hierop volgende jaren een belangrijke springplank worden voor amfibische overvallen op de Banda-eilanden. Een ander deel van de gevluchte Bandanezen belandde op en rond de Kei-eilanden. Toen VOC-schepen deze regio in 1630 aandeden, troffen ze er 600 Bandanese mannen, hun vrouwen en kinderen niet meegeteld. De Bandanese gemeenschap op Kei bestaat tot op de huidige dag. De Bandanese diaspora leidde tot eigen netwerken en politieke contacten en tot actieve betrokkenheid bij de strijd tegen de VOC en pogingen tot het heroveren van hun eilanden.

Image module

Kora-kora, handels- en oorlogsschip van de Bandanezen. Uit De tweede schipvaart der Nederlanders naar Oost-Indie onder Jacob Cornelisz.van Neck en Wybrant Warwijck, 1598-1600 (coll. Rijksmuseum)

‘Dit Moorse gebroetsel moster t’eenemael uyt gheroyt’

Ook in een ander opzicht was de ontvolking van Banda in 1621 geen eindpunt. Minder bekend dan de gebeurtenissen op Banda zijn de oorlogen over de kruidnagel. Deze sleepten zich voort tot in de jaren zestig van de zeventiende eeuw in het hele oostelijke deel van de Indische archipel, maar concentreerden zich op het gebied rond Ambon en Seram. Hier ontwikkelde de VOC vergelijkbare ambities, werden vergelijkbare verdragen gesloten en ontstond een vergelijkbare sfeer van wederzijds onbegrip en wantrouwen. Ook daar werd vaak gemijmerd dat de beste oplossing zou zijn om hele gebieden te ontdoen van hun kruidnagelbomen, of van hun bevolking. Hoewel sommige VOC-functionarissen oprecht geschokt lijken te zijn geweest door de gebeurtenissen in 1621, lijken deze voor anderen veeleer een bron van inspiratie te zijn geweest.

De bloedige verovering en ontvolking van Banda in 1621 lijken de toch al verslechterende verhoudingen rond Ambon verder op scherp te hebben gezet en dreven de tegenstanders van het VOC-beleid, van Seram tot Makassar, in elkaars armen. Dit droeg er weer aan bij dat de VOC-functionarissen wiens taak het was het monopolie te bewerkstelligen, steeds dieper wegzakten in een gefrustreerde en paranoïde mentaliteit. Vanaf 1625 leidde het tot openlijke oorlogen, waarin de VOC er op grote schaal toe overging kruidnagelbomen in die gebieden die ze niet konden controleren te kappen. Ook de verhoudingen met vroegere bondgenoten raakte steeds verder verziekt. Hitu bijvoorbeeld, bondgenoot van de Nederlanders, maar van oorsprong ook met gemeenschappen op de Banda-eilanden, kwam in een onmogelijke positie. Als gevolg daarvan werd het door zowel de verschillende islamitische gemeenschappen als door de Nederlanders steeds meer met argusogen bekeken. Sommige VOC-functionarissen begonnen dan ook te bedenken dat de verhoudingen er wellicht overzichtelijker op zouden worden als Hitu zou ophouden te bestaan. In 1627 schreef Gillis Seys in een advies bijvoorbeeld:

‘Het ware te wenschen dat het geheele Eylant van Amboyna onder de ghehoorsaemheydt van de generale Comapgnie conde gebracht werden […] ’t soude een overtreffelijck werck zijn, men soude jaerlijckx omtrent de 5 a 600 bhaar nagelen van daer connen trecken; maer dit Moorse gebroetsel moster t’eenemael uyt gheroyt ende nieuwe Christenen inghevoert werden, als dan soude men die van Ceram beter connen breydelen, de vreemde handelaers van daer weeren, ende het eyndelijcke daer toe connen brengen dat dan alle de nagelen in onse handel vallen ende dat lant van Amboyna in vreede besitten souden.’

Het daarna in bezit houden van het eiland zou volgens Seys nog het lastigste zijn, omdat de Hituezen, ‘gelijck die van Banda haer oude woonplaetsen niet souden connen vergeten’. Evengoed lijkt hij Banda veeleer een inspirerend dan een afschrikwekkend voorbeeld te hebben gevonden. Vanaf de jaren dertig ging de VOC er in toenemende mate toe over om niet alleen de kruidnagelbomen te verwoesten in die gebieden waarmee ze in conflict waren, maar ook alle boomsoorten die mensen tot voedsel konden dienen. Dit in de hoop zo de bevolking van de eilanden, die ze maar moeizaam kon controleren en bestrijden op de vele grillige en dichtbegroeide delen van het gebied, op de knieën te krijgen. Met Hitu ging de relatie in wederzijds ongenoegen en wantrouwen ten onder in de jaren dertig en was het af en aan oorlog tot de VOC in 1646 het laatste Hituese bolwerk wist te veroveren. De bestaande staatsstructuren werden ontmanteld en Hitu werd onder directe controle van de VOC gebracht.

Image module

De verovering van Loki, een episode uit de Grote Hoamoalse Oorlog. Uiteindelijk zou het hele schiereiland Hoamoal, waar Loki op gelegen was, op bevel van de VOC volledig worden ontvolkt (coll. Nationale Bibliotheek van Oostenrijk)

een eeuwige woestenij

Het meest hevige en grootschalige conflict over het kruidnagelmonopolie volgde in de jaren vijftig, toen de bewoners van het grote schiereiland Hoamoal op West-Seram de handen ineensloegen met Makassar en een aantal dissidenten van Ternate, in een uiterste poging de VOC uit hun gebied te verdrijven. Het hevige vijf jaar durende conflict dat hierop volgde, en dat bekend is komen te staan als de Grote Hoamoalse Oorlog (1651-1656), werd net zozeer met de hakbijl als met kanon, zwaard en musket uitgevochten. De VOC stelde het zich tot doel om hele eilanden en gebieden tot ‘een eeuwige woestenij’ te maken, en ze dus voorgoed ongeschikt te maken voor menselijke bewoning. Aan het eind van het conflict werden alle bewoners van Hoamoal en enkele van de omliggende eilanden gedwongen te verhuizen naar plaatsen waar de VOC ze beter kon controleren. Het schiereiland Hoamoal zou tot het einde van de VOC-tijd onbewoond blijven. Zo werd ook het kruidnagelmonopolie uiteindelijk gewonnen met terreur, dwang, ecologische vernietiging en deportatie.

Met dank aan Adam Clulow, die ons inzage gaf in een ongepubliceerd artikel over de rechtszaken in Batavia en Banda in 1622.

verder lezen

Toegankelijke geschiedenissen van de Banda-eilanden en de verovering en ontvolking van 1621 zijn Willem Oosterbeek, Nootmuskaat: de geschiedenis van een wonderbaarlijk nootje (2017) en Giles Milton, Nathaniel’s nutmeg: the True and Incredible Adventures of the Spice Trader Who Changed the Course of History (1999, vele herdrukken). Laatstgenoemde vertelt de gebeurtenissen vooral vanuit het Engelse perspectief en zet verschillende zaken, zoals de notie dat het eiland Run uiteindelijk is geruild voor Manhattan, iets te sterk aan terwille van het verhaal.

Van de lokale expertise van o.a. Des Alwi op Banda maakten onder andere gebruik: Willard Hanna, Indonesian Banda: colonialism and its aftermath in the nutmeg islands (1978), en Charles Corn, The Scent of Eden (1999). Dat laatste boek plaatst de gebeurtenissen op Banda in de context van de Molukken als geheel, net als Ian Burnet, Spice Islands (2013.)

Tjitske Lingsma deed als journalist verslag van het geweld in de Molukken van 1999 tot 2003 en verwerkte haar ervaringen in Het verdriet van Ambon (2008) dat de wortels zoekt in de geschiedenis van het gebied. Ze geeft daarbij ruim aandacht aan de specerijenoorlogen.

Ouder en minder toegankelijk zijn Van der Chijs, De Vestiging van het Nederlandsche gezag over de Banda-eilanden (1886), de oudste archiefstudie over het onderwerp die zich bijzonder kritisch opstelde over het Nederlandse optreden. Ruim een halve eeuw later probeerde Lucas Kiers het optreden van Coen juist te legitimeren in Coen op Banda: de conqueste getoetst aan het recht van zijn tijd (1943).

De Coen-biografie van Jur van Goor, Jan Pieterszoon Coen: koopman-koning in Azië (2015) bevat een uitgebreide beschouwing van de gebeurtenissen van 1621.

Het werk van Martine van Ittersum besteedt aandacht aan de manier waarop verdragen door zowel de Nederlanders als de Engelsen werden gebruikt om de Bandanezen steeds verder klem te zetten. Zie o.a.  Empire by Treaty? the role of written documents in European overseas expansion in: Tristan Mostert en Adam Clulow eds., The Dutch and English East India Companies (2019), 153–178.

Verschillende werken van Adam Clulow besteden aandacht aan de sfeer van paranoia en frustratie waarin de Nederlanders in de Molukken opereerden, zie met name: Amboina 1623: fear and conspiracy at the edge of empire (2019).

Over de oorlogen om de kruidnagel rond Ambon is vooralsnog minder literatuur, maar ze worden kort beschreven in het werk van Gerrit Knaap, bijvoorbeeld in Knaap en Den Heijer, Oorlogen Overzee: militair optreden door Compagnie en Staat buiten Europa, 1595-1814 (2015). Zie ook Piet Hagen, Koloniale oorlogen in Indonesië: Vijf eeuwen verzet tegen vreemde overheersing (2018).

verwijzingen

Het citaat van Jacques L’Hermite uit 1612 is overgenomen uit C. Busken Huet, Literarische Fantasieën en kritieken (1884), dl. 16, 108. Het daaropvolgende citaat van de Bewindhebbers is overgenomen uit Van der Chijs, De vestiging van het Nederlandsche gezag op de Banda-eilanden (1886), 75.

De citaten uit de brieven van en naar Coen uit 1620 en 1621 zijn afkomstig uit H.T. Colenbrander en W. Ph. Coolhaas (eds.), Jan Pietersz. Coen: bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië (1919-1953).

Het citaat van Gillis Seys uit 1627 is afkomstig uit Gillis Seys, Verhael van den tegenwoordigen staet inde quartieren van Amboyna ende omleggende plaetsen, in: Commelin, Begin ende Voortgangh, II, reis 15, 130-150. Voorts is gebruik gemaakt van primair bronnenmateriaal uit de bronnenpublicaties van P.A. Tiele en J. E. Heeres, Bouwstoffen voor de geschiedenis der Nederlanders in den Maleischen Archipel (1886-1895), dl. 1 en 2, en J.E. Heeres, en F.W. Stapel, Corpus diplomaticum Neerlando-Indicum (1907-1955).