Image module

Banda, de luide echo

van een massamoord

Ad Geerdink

Hoe ver reikt de echo van een historische gebeurtenis?

Ver, zo blijkt in het geval van de genocide op Banda. Nog altijd, 400 jaar na dato, houden de gruwelijke en ontwrichtende gebeurtenissen op de nootmuskaat-eilanden de ‘hearts and minds’ van mensen bezig; op Banda, in Indonesië en Nederland. Ze roepen niet alleen belangstelling en interesse, maar ook emotie op. Misschien vandaag de dag wel meer dan ooit tevoren.

De herinnering aan de gebeurtenissen in 1621 zijn vier eeuwen lang levend gehouden en van generatie op generatie doorgegeven. Dat gebeurde in verschillende vormen en met een voortdurend hernieuwde kijk op de geschiedenis.

songs of travel

Nergens is de herinnering aan de ingrijpende en ontwrichtende gebeurtenissen op de Banda-eilanden in 1621 zo verweven met de eigen culturele identiteit als in de Banda-Eli en Elat gemeenschap. Anders dan de naam doet vermoeden, leven deze gemeenschappen niet op een van de Banda-eilanden, maar op het 500 kilometer zuidoostelijk van Banda gelegen eiland Kei-Besar. Vlak voor het gewelddadige optreden van de VOC besloot een groep Bandanezen, onder wie Raja (Koning) Waer en zijn broer, naar Kei uit te wijken en daar een nieuw leven te starten.

De Bandanezen op Kei, de Banda Asli, (Asli is het Indonesische woord voor oorspronkelijk) houden hun cultuur al 400 jaar in ere. Ze spreken hun eigen taal, tur wandan (Bandanees) en kennen een bloeiende orale traditie, waarin de herinnering aan hun voorouders en de Bandanese diaspora levend gehouden wordt. Net als de taal draagt deze traditie sterk bij aan het gevoel van eigen identiteit en autonomie.

Dit komt onder andere tot uitdrukking in de onotani; liederen die door voorname vrouwen in de gemeenschap worden gezongen, soms ter begeleiding van dans. De onotani worden ook wel ‘songs of travel’ genoemd. De liederen herdenken de heroïsche reizen van een specifieke voorouder, wiens aankomst op Kei en wiens keuze voor dit eiland – vanwege de grote overeenkomsten met Banda – de basis vormden voor de gemeenschap. Reizen, ergens landen of aankomen, maar ook het gemis van familie, zijn telkens terugkerende thema’s in de onotani. De Finse antropoloog Timo Kaartinen deed onderzoek naar deze rijke orale traditie. Van hem is de vertaling van het volgende lied.

i fa culita
ombak safur-safur-safuro
ma kuliling sakuntar alami
ma kulilingo sakuntar alamiyo
anin pancaruba mongonanding kito sie
i fancaruba anin kayo betang anyur ke u
fancarupa anin kayo mbetan anyur ke lau
i fa tusingga ila polo kur tutuno ima i
i la polo kur tutuno i mangi

dit is het verhaal:
Het rif breekt de golf-golf-golven
Laat ons zwerven over de aarde
Laat ons de wereld rondzwerven
Wind vlaagt onze mensen in het gezicht
Die windvlaag, een blok drijfhout op het water
Die windvlaag, wrakhout drijvend op de zee
Daar verderop het eiland Kur, waar we landen
Daar, aan de lucht, het eiland Kur

Als er ergens sprake is van een doorlopende Bandanese culturele traditie, dan is dat dus op Kei. De Banda-Asli maken zich daar sterk voor. In 2017 protesteerden zij fel tegen de vertoning van de Indonesische documentairefilm The dark trail of Banda, omdat daarin alleen de huidige bewoners van de Banda-eilanden aan het woord kwamen en het bestaan van hun gemeenschap en tradities volledig werd genegeerd. Vanwege het protest werd de vertoning van de film op Ambon afgelast. In het boek Banda, de genocide van Jan Pietersz Coen (2021) besteedt historicus Marjolein van Pagee aandacht aan de Bandanese gemeenschap op Kei, die al 400 jaar het litteken meedraagt van de genocide in 1621 en de herinnering daaraan levend houdt.

Image module
Image module

Vrouwen op de Kei eilanden zingen de ‘songs of travel, de onotani (foto’s Timo Kaartinen)

klein Indonesië

Het is op de Banda-eilanden heel moeilijk om niet herinnerd te worden aan meer dan 300 jaar Nederlandse overheersing. Rudy Kousbroek noemde de eilanden ‘het Pompeï van het Verre Oosten’. Ze zijn in zeker opzicht een ‘koloniaal openluchtmuseum’. Op vrijwel alle eilanden vind je nog de restanten van forten uit de VOC-tijd. Met name op Banda Neira is het koloniaal erfgoed alom aanwezig. Daar torent VOC-Fort Belgica nog altijd hoog boven het gelijknamige stadje en het lager geleden, oudere Fort Nassau uit. Vlak bij dit fort uit 1609 ligt, wie weet al hoe lang, een eeuwenoud kanon in het gras, als een stille getuige aan de tijd dat het recht uit de loop van dit wapen kwam. Het straatbeeld in Neira wordt gedomineerd door de statige perkenierswoningen met hun veranda’s en pilaren. Die zijn vrijwel zonder uitzondering gebouwd in de tweede helft van de negentiende eeuw, toen de perkeniers er, ondanks torenhoge schulden, een luxe levensstijl op na hielden. De recent gerestaureerde oud-Hollandse kerk en Istana Mini, het voormalige gouvernementsgebouw, complementeren het plaatje. In de zijtuin van het leegstaande gebouw staat bijna achteloos een borstbeeld van koning Willem III.

Zelfs de samenstelling van de eilandbevolking is een erfenis uit het koloniale verleden. Hoewel iedereen zichzelf als Bandanees beschouwt, kan slechts een enkeling zeggen dat hij of zij ook oorspronkelijk van een van de eilanden afkomstig is. Dit zijn de nazaten van de weinige Bandanezen die na de ontvolking van de eilanden toestemming van de VOC kregen om terug te keren, omdat hun kennis van de muskaatteelt onontbeerlijk bleek. Zij werden gedwongen de nieuwe en onervaren pachters van de nootmuskaatplantages, de perkeniers, bij te staan. Van deze van oorsprong Europese immigranten tref je vandaag de dag vrijwel geen nazaten meer aan op Banda. Vele plantage-eigenaren verlieten de eilanden al in het interbellum, toen het met de nootmuskaathandel bergafwaarts ging. De nationalisatie van de nootmuskaatplantages na de onafhankelijkheid van Indonesië deed de rest. Tegenwoordig is nog slechts één perkeniersgeslacht actief in de nootmuskaatteelt op Banda, de familie Van den Broeke.

Het merendeel van de 15.000 Bandanezen heeft één of meerdere voorouders die door de VOC als tot slaaf gemaakten naar de eilanden werden verscheept, of na de afschaffing van de slavernij in 1860 als contractarbeider in de nootmuskaatplantages werkten. Zij waren uit de hele archipel afkomstig. Mohammed Hatta, de latere vicepresident van de Republiek Indonesië, die een tijd lang geïnterneerd was op Banda Neira, noemde de eilanden ‘Klein Indonesië’. De Bandanezen koesteren deze diversiteit, net zoals ze de tradities en rituelen koesteren die hen samenbinden.

Image module

Kora-kora, foto door Lookman Alibaba Ang

het wassen van de put

De Banda-eilanden kennen een eigen orale traditie, waarin de cerita’s, legendarische verhalen over voorouders en de oorsprong van Banda, een belangrijke plaats innemen. Ze worden al eeuwen van generatie op generatie doorgegeven. De verhalen houden de herinnering aan een roemrucht verleden levend, net als het jaarlijks gehouden Kora-Kora festival. Dit is een met veel ritueel en ceremonieel omgeven race met traditionele kano’s tussen de verschillende dorpen op de eilanden. Ooit waren de smalle, lange kora kora supersnelle gevechtsboten, soms uitgerust met een klein kanon, waarmee de krijgers van Banda de strijd aanbonden met de Nederlanders en andere vijanden. De race houdt deze krijgerstraditie in ere.

Misschien wel het belangrijkste ritueel op Banda is Cuci Parigi, het reinigen of wassen van de put, dat eens in de tien jaar op Banda Besar bij het dorp Lonthoir plaatsvindt.

Daar, op 300 meter hoogte en halverwege een 472 treden tellende steile trap, bevinden zich twee waterputten. De belangrijkste, Parigi Pusaka, is mogelijk honderden jaren oud en wordt door de Bandanezen als een heilige plaats beschouwd. Het verhaal over de put is verbonden met de komst van de islam naar Banda. Volgens de overlevering zouden in een ver verleden enkele belangrijke islamitische geleerden uit het Midden-Oosten op het eiland op zoek zijn geweest naar water om hun woedoe, rituele wassing, te kunnen doen, toen er plots een kat uit de struiken tevoorschijn sprong, precies op de plek waar zich de waterbron bleek te bevinden. Tijdens het ritueel, waar de gehele bevolking van de eilanden aan deelneemt of bij aanwezig is, wordt het water door 99 jonge mannen onder begeleiding van muziek en dans en het citeren van verhalen uit de vier meter diepe put geschept. Vervolgens worden ze met een enorm wit ‘olifantendoek’ droog gedept. Men zegt ook wel dat met dit ritueel de vervolging van de islamitische Lonthorezen wordt herdacht. Hoe dan ook is het voor de Bandanezen een ritueel met een grote religieuze en spirituele betekenis. De put wordt echter ook wel ‘de put van Coen’ genoemd, omdat de gouverneur-generaal in deze put de lichamen van 30 Bandanese verraders zou hebben laten dumpen. Dat zou ook de reden zijn waarom het water uit de put niet als drinkwater, maar louter voor de was wordt gebruikt.

In de herinneringscultuur van de Bandanezen speelt ook een tweede waterput, die herinnert aan Coen, een rol. Deze put staat op Banda Neira, niet ver van Fort Nassau. Volgens overlevering zouden de Bandanese dorpshoofden die op 8 mei 1621 door Japanse VOC-beulen werden geëxecuteerd zich vooraf met water uit de put ritueel hebben gereinigd. In 2003 werd rond de put een monument ontworpen, Parigi Rante, dat de genocide op Banda nadrukkelijk onder de aandacht brengt. Op een plaquette valt te lezen wat zich in 1621 op de eilanden afspeelde en worden de namen vermeld van de 40 ter dood gebrachte orang kaya’s met het dorp waar zij vandaan kwamen.

Op een tweede plaquette worden alle namen vermeld van Indonesiërs die in de 19de en 20ste eeuw door de Nederlandse overheid naar Banda werden verbannen, onder wie twee prominente figuren uit de Indonesische onafhankelijkheidsbeweging – Mohammed Hatta en Sutan Syahrir – die van 1935 tot 1942 op Neira werden vastgehouden. Dat maakt het monument niet alleen tot een ‘Mahnmal’ ter nagedachtenis aan de slachtoffers van het kolonialisme, maar ook tot een ‘Denkmal’, dat het verzet hiertegen in herinnering roept.

Image module

Mohammed Hatta

Image module

Sutan Syahrir

gedeeld verleden

De initiatiefnemer van het monument is Des Alwi (1927-2010), oud-diplomaat, zakenman, historicus en schrijver, maar vóór alles pleitbezorger van de Banda-eilanden. Des Alwi, in rechte lijn een afstammeling van één van de traditionele orang kaya’s, was decennialang de meest vooraanstaande figuur op Banda. Hij zette zijn goede contacten in Jakarta en elders in de wereld in om de economie op Banda nieuw leven in te blazen. In het toerisme zag hij de grootste kans. Met als belangrijkste troefkaarten de ongerepte natuur en prachtige onderwaterwereld, de nootmuskaatteelt en de daarmee samenhangende, rijke eilandgeschiedenis en het nog altijd aanwezige koloniale erfgoed. Als een waar ambassadeur van de eilanden spande hij zich er voor in om dit erfgoed gerestaureerd te krijgen.

Des Alwi’s masterplan voor Banda leek te slagen. Het toerisme nam in de jaren negentig inderdaad toe, tot heftige religieuze onlusten zijn droom letterlijk in rook deden opgaan. In 1999 sloegen spanningen tussen moslims en christenen op Ambon over naar Banda Neira, waar met name de christelijke gemeenschap het slachtoffer werd. Er vielen doden, een groot aantal leden van de perkeniersfamilie van den Broeke werd vermoord en er gingen verschillende gebouwen in vlammen op, waaronder de oud-Hollandse Kerk. Des Alwi, zelf moslim, wist persoonlijk erger te voorkomen, maar moest met lede ogen toezien hoe na de onlusten vrijwel de gehele christelijke gemeenschap het eiland verliet en ook toeristen de eilanden begonnen te mijden. Zijn initiatief tot oprichting van het Parigi Rante monument is wellicht mede ingegeven door de wens om de Bandanezen te verenigen, door ze bewust te maken van en trots te laten zijn op een gezamenlijk gedeeld verleden.

bloedvlek

In Nederland is de herinnering aan de genocide op Banda lange tijd vooral een zaak geweest van historici en andere wetenschappers die zich bezighielden met de geschiedenis van de VOC en/of het Nederlandse kolonialisme.

Daarbij werd er al vanaf het begin kritisch geschreven over het optreden van de VOC op Banda. Pieter van Dam, de secretaris van de Heren XVII, de VOC-directie, die in 1700 de geschiedenis van de compagnie optekende, vond het optreden van Jan Pietersz Coen tegenover de Bandanezen onnodig hard. Zijn stuk hierover bleef echter geheim. Want niet kritiek, maar verheerlijking van de daden van de Nederlanders in de Oost was de regel in de kronieken over de VOC in de 17de en 18de eeuw. De schrijvers toonden geen interesse of begrip voor de positie en motieven van de Bandanezen. Ook François Valentijn (1666-1727) niet, de schrijver van Oud en Nieuw Oost-Indiën (1724), die bijna een jaar als dominee op Banda werkzaam was. In zijn uitgebreide beschrijving van de eilanden noemt hij de Bandanezen stelselmatig ‘verraderlijk’ en de perkeniers ‘stoutmoedig’.

Daar waar de vroege chroniqueurs geen vraagtekens plaatsten bij de rechtmatigheid en proportionaliteit van het optreden van Coen en de VOC op Banda, deed rijksarchivaris J.K.J. de Jonge dat in 1873 wel in zijn veertiendelige reeks De Opkomst van het Nederlandsch Gezag in Oost-Indië. Hij stelde dat de bewindhebbers van de VOC en Coen niet waren teruggedeinsd voor de volledige ontvolking van de Banda-eilanden, teneinde het monopolie op nootmuskaat veilig te stellen. Daarmee hadden zij hun ‘eigen naam en dien der Nederlandsche Natie, in dat gedeelte van den Archipel met een schier onuitwischbare bloedvlek beklad.’

Nieuwsgierig geworden naar de achtergrond van deze ‘bloedvlek’ publiceerde J.A. van der Chijs, die als ambtenaar in Batavia werkte, in 1886 een eigen onderzoek naar Banda. Zijn De vestiging van het Nederlandsch Gezag over de Banda-eilanden is de eerste uitgebreide beschrijving van de gebeurtenissen op de eilanden in de periode tussen 1599 en 1621. Van der Chijs heeft geen goed woord over voor het handelen van Coen en de VOC, dat hij omschrijft als een ‘ruwe, met alle recht en billijkheid strijdende’ manier van optreden. Hij heeft in zijn boek ook oog voor de positie van de  Bandanezen, die in zijn ogen niet verraderlijk zijn, maar hun eigen belangen verdedigen. De executie van de 40 orang kaya’s noemt hij een ‘gerechtelijke moord’. Over Coen zegt hij ‘Ware voor Coen niet reeds een standbeeld opgerigt, ik betwijfel of zulks nog zoude verrijzen. Aan zijnen naam kleeft bloed.’ Het standbeeld waar Van der Chijs naar verwijst, is het in 1867 opgerichte monument voor Coen in Batavia.

Image module

Het standbeeld van Coen op de Roode Steen in Hoorn (foto Jessy Visser)

smet op het blazoen

De publicaties van De Jonge en Van der Chijs hebben zonder meer invloed gehad op de manier waarop er vanaf dat moment naar de gebeurtenissen op Banda werd gekeken. Geen enkele schrijver kon er vanaf het eind van de negentiende eeuw meer omheen dat er op Banda iets verschrikkelijks had plaatsgevonden. Maar in zijn zeer scherpe veroordeling stond J.A. van der Chijs, zelfs in de eerste helft van de twintigste eeuw, lange tijd alleen. Zijn publicatie verschijnt op een moment dat er een sterke nationalistische wind door Nederland en heel Europa waait. Een periode waarin Jan Pietersz Coen juist als nationale held wordt gepropageerd en zowel in Batavia als in zijn geboortestad Hoorn op een sokkel wordt gehesen. Het is een periode waarin Nederland nieuwe koloniale oorlogen voert om ook de laatste gebieden in de Oost te onderwerpen. In dat klimaat kan een verhaal over de genocide op Banda, laat staan een scherpe veroordeling daarvan, niet op een warm welkom rekenen. De meeste schrijvers doen de gebeurtenissen dan ook af als een smet op het blazoen van de VOC en dat van Jan Pietersz Coen, maar meer ook niet. Banda was een betreurenswaardig incident, een uitzondering. Vanuit de conservatief christelijke hoek wordt een poging gedaan om de kritiek van Van der Chijs te pareren. In zijn dissertatie Coen op Banda uit 1943 verdedigt de jurist L. Kiers het optreden van Coen op juridische gronden. De schuld lag niet bij hem of de VOC maar bij de Bandanezen, die de gebeurtenissen over zichzelf hadden afgeroepen. Coen had volledig volgens het geldende recht gehandeld en ook de veroordeling en executie van de orang kaya’s was onberispelijk in zijn ogen. Zijn promotor, historicus en conservatief koloniaal politicus F.C Gerretson, vatte de conclusie van het onderzoek als volgt samen: ‘De waarachtige geschiedenis van de Conqueste is niet het relaas van de vernietiging van een schuldeloos vrijheidslievend volk door een meedogenloozen geweldenaar; aan het zwaard dat Banda in ‘justum bellum’ heeft onderworpen kleeft geen onrechtmatig vergoten bloed. De tragedie van Banda is de tragedie van kwader trouw.’

zwartboek

Het beeld van de gebeurtenissen op Banda als slechts een smet op het blazoen van de VOC en dat van Jan Pietersz Coen, houdt ook na de Tweede Wereldoorlog nog lang stand. Volgens historicus Wim Manahutu heeft dat er onder andere mee te maken dat historici en het brede publiek de VOC nog lang als vooral een handelsonderneming beschouwen. Er is meer aandacht voor de successen van de compagnie, dan voor de het geweld waarmee de handelsexpansie gepaard ging en waarmee de VOC zijn heerschappij vestigde en verdedigde. Dit blijkt ook tijdens de viering van het 400-jarig bestaan van de VOC in 2002.

Niet toevallig in datzelfde jaar, publiceert Ewald Vanvugt zijn Zwartboek van Nederland overzee. Wat iedere Nederlander moet weten, over de koloniale geschiedenis van Nederland. Vanvugt besteedt daarin nadrukkelijk aandacht aan Banda en plaatst de gebeurtenissen in een bredere context. Hij betoogt en documenteert dat de zogenoemde schaduwzijden of zwarte bladzijden van het koloniale verleden, zoals de massaslachting op Banda, geen bijverschijnselen of uitzonderingen waren, maar juist de pijlers waarop de overzeese macht was gebouwd. In zijn Nieuw Zwartboek van Nederland overzee uit 2011, besteedt hij als een van de eersten aandacht aan de slavernij die onderdeel was van de plantage-economie op Banda.

Mede door zijn publicaties begint het beeld over Banda en het Nederlandse kolonialisme in het algemeen langzaam te kantelen. Er is geen sprake van een exces of uitzondering, maar van een breder patroon. Dat patroon wordt door het onderzoek van een nieuwe generatie historici naar de VOC als machthebber, oorlogsmachine en facilitator van grootschalige slavenhandel steeds duidelijker. Op dat laatste terrein verrichten schrijver en onderzoeker Reggie Baay en historicus Matthias van Rossum  baanbrekend werk. Ook op het gebied van de slavernij in de Oost blijkt Banda geen uitzondering te zijn, maar eerder een aankondiging of vooruitwijzing naar wat elders op nog veel grotere schaal zal worden toegepast. ‘Het bijzondere van Banda is dat op dit eiland de eerste plantages in het gebied van de Republiek waren, waar tot slaaf gemaakten te werk werden gesteld’, schrijft Wim Manuhutu in De slavernij in Oost en West. Het Amsterdam onderzoek. Het nieuwe historisch onderzoek wordt de laatste jaren aangevuld met inzichten uit antropologisch, archeologisch en taalkundig onderzoek, dat een licht werpt op de oorspronkelijke Bandanese cultuur. En dankzij Bandanese historici als Des Alwi en dr. Usman Thalib is er ook steeds meer kennis beschikbaar over de Bandanese kijk op de geschiedenis.

Image module

Reggie Baay

Image module

Matthias van Rossum

de ‘slachter van Banda’

Het verhaal van Banda is zeker niet een verhaal dat alleen bij een kleine groep schrijvers en wetenschappers in Nederland bekend is. Al vanaf de jaren negentig wordt in de media met regelmaat aandacht besteed aan de geschiedenis van Banda. Daarbij wordt in kranten als NRC, de Volkskrant en Trouw opvallend vaak het thema van ‘de laatste perkenier’, het relaas van het perkeniersgeslacht Van den Broeke, als insteek gekozen. Dat doet ook redacteur Marnix Koolhaas van het VPRO-radioprogramma OVT in zijn inmiddels al weer historische reportage uit 1994, waarin hij zich in het kader van een serie over de VOC door perkenier Wim van den Broeke over de eilanden laat rondleiden. Banda is een regelmatig terugkerend thema in het radioprogramma dat de ontwikkelingen in de geschiedschrijving over het onderwerp op de voet volgt.

In 2013 maakt een nog veel groter publiek kennis met het verhaal van Banda, dankzij de dertiendelige populaire televisieserie de Gouden Eeuw, waarin historicus en presentator Hans Goedkoop samen met historicus en VOC-deskundige Menno Witteveen de eilanden bezoekt en bijna verbijsterd verslag doet van de gruwelijke gebeurtenissen die daar in 1621 hebben plaatsgevonden. De keuze voor het verhaal van Banda in de serie, het begeleidende boek en de jeugdserie Welkom in de Gouden Eeuw maken duidelijk dat het verhaal inmiddels een vast onderdeel van de canon van de Gouden Eeuw is geworden.

De aandacht voor Banda is sindsdien niet geluwd. Integendeel. Het aanvankelijk vooral academische debat over hoe om te gaan met het Nederlandse koloniale verleden, wordt de laatste jaren volop in de Nederlandse samenleving gevoerd. Dit ‘dekolonisatiedebat’ raakt aan actuele thema’s als institutioneel racisme, omgang met het slavernijverleden, de roep om een meer inclusieve geschiedschrijving – waarin niet alleen vanuit Nederlands perspectief naar het koloniale verleden wordt gekeken – en aan een andere manier van kijken en omgaan met koloniale monumenten. De geschiedenis van Banda speelt een rol in dit discours.

Het duidelijkst komt dit naar voren in het debat over het standbeeld van Jan Pietersz Coen in Hoorn. De laatste jaren klinkt de vraag steeds luider of dit negentiende-eeuwse eerbetoon aan de in Hoorn geboren stichter van Batavia en grondlegger van het Nederlandse koloniale rijk in de Oost nog wel gepast is. Ja, zeggen voorstanders. Coen was een belangrijke historische figuur die veel heeft bijgedragen aan het succes van de VOC en daarmee aan de basis stond van de ongekende bloeiperiode die de Republiek in de zeventiende eeuw doormaakte. Nee, zeggen tegenstanders. Het standbeeld laten staan is een signaal dat je het geweld dat Coen gebruikte om de positie van de VOC in de Oost te vestigen goedkeurt en dat je niet werkelijk afstand wenst te nemen van het koloniale verleden. Zij geven aan dat met name Nederlanders van wie de familiegeschiedenis in de voormalige koloniën ligt, zich door het standbeeld gekwetst voelen.

Coen’s optreden op de Banda-eilanden speelt in de argumentatie van de tegenstanders van het standbeeld een belangrijke rol. Dat was duidelijk hoorbaar en zichtbaar op een demonstratie tegen het standbeeld op 19 juni 2020 in Hoorn, een initiatief van drie lokale organisaties. De demonstranten droegen protestborden mee met teksten als ‘Coen massamoordenaar, stop verheerlijking kolonialisme en slavernij’, ‘geen monument voor genocide’ en ‘genocide verdient geen sokkel’. Een aantal jaren daarvoor, in 2011, had een aantal inwoners de gemeenteraad van Hoorn ook al eens om verwijdering van het standbeeld gevraagd. Ook hun motto was destijds ‘geen standbeeld voor een massamoordenaar’.

Paradoxaal genoeg fungeert het standbeeld van Coen in Hoorn, in 1893 opgericht als eerbetoon ‘aan één van de grootste zonen van Nederland’, heden ten dage dus vooral als een aanklacht tegen ‘de slachter van Banda’. Daarmee is het monument onbedoeld een van de dragers van de herinnering aan de genocide op Banda geworden.

Image module

Protest bij het beeld van JP Coen (foto NHNieuws)

herinnering Coen gaat als een kaars uit

Ook andere kunstwerken fungeren als drager van de koloniale geschiedenis van Banda. Van onschatbare documentaire waarde zijn de gezichten op Banda Neira van de zeventiende-eeuwse kaartenmaker en schilder Johannes Vingboons, geschilderd rond 1663 om de wanden van de VOC- hoofdkantoren in Nederland te sieren. Van geheel andere orde, maar minstens zo informatief, is het schilderij dat ergens eind jaren 1980 gemaakt is door een onbekende kunstenaar op Banda. Het hangt in het historisch museum op Banda Neira, een initiatief van Des Alwi, en beeldt met zeer veel oog voor historisch detail de gruwelijke executie uit van de 40 orang kaya’s bij Fort Nassau. Het schilderij is de enige verbeelding van de gebeurtenissen op 8 mei 1621 en ontbreekt daarom in vrijwel geen enkele publicatie over Banda. Een kopie van het schilderij bevindt zich in de collectie van het Museum Maluku in Den Haag.

De laatste decennia hebben meer kunstenaars zich door de gebeurtenissen op Banda laten inspireren. In 2017 was in de Nieuwe Kerk in Amsterdam een expositie te zien van de Indonesische kunstenaar Iswanto Hartono, die met zijn werk de omgang met het koloniale verleden bevraagt en specifiek de monumenten die daaraan refereren. Hij reflecteerde daarbij ook op de genocide op Banda. Onder andere met een replica van het standbeeld van Coen, deels gemaakt uit was, dat eenmaal als een kaars aangestoken, langzaam verdwijnt. Hartono wierp zo de vraag op of de fysieke aanwezigheid van dergelijke monumenten er vandaag de dag nog toe doet. Zijn antwoord is duidelijk: nee.

In het Westfries Museum is sinds 2018 de installatie ‘Nootmuskaat en foelie’ van kunstenaar Tineke Fischer te zien. In dit multimediale kunstwerk, dat in dezelfde zaal te zien is als het beroemde portret van Jan Pietersz Coen, reflecteert zij op de menselijke prijs die is betaald in de strijd om het monopolie op de lucratieve specerijenhandel in de Oost, in het bijzonder op Banda.

Ook Juul Sadée is gegrepen door de bijzondere geschiedenis van de Molukken en Banda en dan in het bijzonder door de rol van de vrouwen hierin. In 2019 resulteerde dit in het kunstwerk UN CONDITIONAL, een samenwerkingsproject met vrouwen op Banda. UN CONDITIONAL houdt de herinnering aan de historische band tussen de Banda-eilanden en Nederland levend. Een band die gelukkig steeds wederkeriger wordt.

Image module

Aquarel van Johannes Vingboons, Gezicht op Banda (coll. Nationaal Archief, Den Haag)