Image module

Exploitatie

en een nieuwe samenleving - Rochelle van Maanen en Fridus Steijlen

Delen van de Banda-eilanden waren wel vaker opnieuw opgebouwd na een zee- of aardbeving. Maar de tsunami van geweld in 1621 moet een veel grotere kaalslag hebben veroorzaakt. Min of meer de gehele bevolking was weg; gedood, weggevoerd of gevlucht. Zeker op het eiland Lonthor waren de meeste dorpen en gebouwen vernietigd. De nootmuskaatbomen, de inzet van het geweld, waren grotendeels ongehavend. Natuurlijk moesten de bomen en de grond waarop ze stonden worden klaargemaakt voor nieuwe oogsten, maar ze stonden er nog.

Om niet meer afhankelijk te zijn van ‘onbetrouwbare’ nootmuskaatboeren had de VOC bedacht om de Banda eilanden georganiseerd te herbevolken en te exploiteren. Het idee om een nieuwe ‘bevolkingsaanplant’ te creëren voor de verbouw van producten was niet nieuw. Jan Pieterszoon Coen had dit eerder geopperd en het was in 1616 al ingevoerd op het eiland Ay, nadat het was veroverd. De beschikbare grond werd daarbij opgedeeld in plantages, ook wel tuinen of met een mooi woord ‘perken’ genoemd. Op deze perken werden beheerders, perkeniers genaamd, aangesteld, die werden geworven onder de Europese en Indo-Europese bevolking van de archipel; veelal oud-medewerkers van de VOC. In totaal werden er 68 perken van gelijke grootte gevormd. Naast de 31 perken op Ay, kwamen er 33 op Lonthor en 3 op Banda Neira, waar het hoofdkantoor van de VOC gevestigd werd. In 1628 waren alle perken ingedeeld. Vanaf dat moment werden soms stukjes van perken aan naastgelegen perken toegevoegd, of ze werden opgedeeld als bijvoorbeeld een perkenier overleed en de grond werd verdeeld onder zijn zonen.

 

slavenarbeid en economie

De perkeniers moesten de nootmuskaat en foelie die zij oogstten aan de VOC verkopen voor een door de VOC vastgestelde prijs. Natuurlijk hoefden ze het vuile en zware werk niet zelf op te knappen. Per perk kregen ze van de VOC 25 tot slaaf gemaakten toegewezen. Ze werden wel perkslaven genoemd en bleven ‘eigendom’ van de VOC. Perkeniers konden via de VOC ook perkslaven ‘kopen’ voor huishoudelijk werk of andere privé-werkzaamheden. Deze tot slaaf gemaakten kwamen van andere Molukse eilanden, maar ook uit Sri Lanka, India, Maleisië en de Kaapkolonie. Gevangenen uit onder andere Java en Makassar werden daaraan toegevoegd. Op Ay waren al slaafgemaakten van het eiland Siau, ten noorden van Menado. Omdat het onderhouden van de nootmuskaat boom toch specialistische kennis bleek te vereisen, werden door de VOC enkele weggevoerde Bandanezen als perkslaven teruggebracht naar Banda om gedwongen te helpen.

Veel economische vrijheid hadden de perkeniers niet. Ze moesten de specerijen aan de VOC verkopen en konden met die opbrengst goederen aanschaffen in de lokale winkel van de VOC. Die verdiende daar dus opnieuw aan. Voor voedsel, zoals rijst, waren de Bandanezen altijd al deels afhankelijk geweest van handel met andere eilanden. Dat gold ook voor de ‘nieuwe bewoners’ van de Banda-eilanden. Sago voor de tot slaaf gemaakten kwam van het eiland Seram, en de rijst voor de perkeniers en de VOC-functionarissen en -soldaten van Java. Het bizarre was, dat de nieuwe bewoners van Banda onder andere handel moesten drijven met gevluchte Bandanezen die zich in Zuid-Seram of op de Kei eilanden gevestigd hadden. Net als de verdreven Bandanezen gingen ook de nieuwe bewoners van Banda handelen met Chinese en Arabische handelaren.

Dat ging niet alleen om handel waar de VOC akkoord mee was. De perkeniers smokkelden ook nootmuskaat en foelie. Wat de Bandanezen de das om had gedaan – het tegen de wil van de VOC in verkopen van specerijen aan anderen – was wat de door de VOC zelf aangestelde perkeniers ook deden. Naast de specerijen raakten de perkeniers ook betrokken bij smokkel en handel in rijst, textiel, vogelnestjes et cetera. Daarbij gebruikten ze de slaafgemaakten ook om boten te bemannen, ondanks de verordening van de VOC dat zij alleen op de perken mochten werken.

 

Image module

Muskaatnoten met foelie (foto Lookman Ali)

een nieuwe samenleving

Na de ontvolking van Banda moest er een nieuwe samenleving van de grond komen, terwijl er een grote groep mensen was die zich nog wel verbonden voelde met Banda, maar er niet meer woonde. Een niet onaanzienlijk deel van de Bandanezen was gevlucht en verbleef in diaspora. De Bandanese vluchtelingen hadden gebruik gemaakt van hun uitgebreide handelsnetwerk om zich elders te vestigen. Zo had een groep zich, zoals we al zagen, gevestigd op Zuid-Seram. Maar ook op de 500 kilometer zuidoostelijker gelegen Kei eilanden waren enkele honderden vluchtelingen terechtgekomen. Daar stichtten ze zelfs een dorp dat in de naam verwees naar de eilanden van herkomst: Banda Eli. De Bandanezen bleven actief in de regionale handel en hielden hun taal en cultuur vast.

Op Banda zelf ontstond een geheel nieuwe samenleving. Ten eerste waren er de perkeniers. Hoewel zij door de VOC als een soort leenheren waren aangesteld, beschouwden zij zich al snel als de eigenaren van de perken. Daarnaast waren er VOC-functionarissen en -soldaten gevestigd op Banda Neira. En een groot deel van de bevolking bestond uit onvrije mensen, de tot slaaf gemaakten die hetzij werden beschouwd als eigendom van de VOC, hetzij van perkeniers of VOC-functionarissen.

Image module

Kaart van de eilanden naar PJ Beetjes (coll. Nationaal Archief)

herbevolking

Na een aantal jaren vestigden zich ook zogenaamde ‘vrijburgers’ op Banda, met handelaren maar ook gelukzoekers. De vraag naar arbeidskrachten was namelijk groot, ondanks de vele slaafgemaakten die door de VOC werden ‘geleverd’. Ziektes en natuurrampen eisten hun tol. Markus Vink, die onderzoek deed naar Nederlandse slavernij, schreef dat er 375 mensen in 1638 stierven in Banda Neira stad, in 1678 stierven er 376 in het hele gebied en in 1693 zelfs 771 personen, waaronder veel slaafgemaakten. De arbeidsmarkt stond dus onder druk. In 1694, waren volgens Vink een kleine 1.900 tot slaaf gemaakten werkzaam op de perken, terwijl er behoefte was aan 2.500 personen.

Vincent Loth, die promotieonderzoek deed naar de perken en perkeniers, beschrijft dat in de nieuwe Bandanese samenleving ook ruimte was voor nieuwe instituties zoals de kerk. Dat paste in een vestigingskolonie, zoal Banda werd door de perken en door de ‘aanplant’ van een nieuwe bevolking van kolonisten. De godsdienst was natuurlijk het Nederlands Calvinisme, de godsdienst van de VOC. Slaafgemaakten konden hun oorspronkelijke godsdienst behouden, maar moesten het liefst gekerstend worden. Als kolonisten wilden trouwen met vrouwelijke slaafgemaakten, dan moesten de vrouwen in ieder geval gedoopt worden.

koloniaal Madurodam

Het aantal Europeanen op Banda groeide gestaag. Aan het begin van de negentiende eeuw, direct na het failliet van de VOC, woonden er 300 Europeanen op de eilanden. Vijftig jaar later, in 1855, waren dat er 500. Remco Raben en Ulbe Bosma die over ‘de oude Indische wereld’ schrijven, geven een mooie schets van de Bandanese samenleving. Bovenaan stonden de slavenhouders, de perkeniers en enkele ambtenaren en handelaren. Daaronder kwamen hun verarmde verwanten, ‘een gemengde klasse van burgers, waaronder de onvrijen zich bevonden’. Onder deze hiërarchie stonden niet-Europese ondernemers, vooral Chinezen en Arabieren. Een maatschappelijke ordening die erg leek op hoe het zich in de rest van Nederlands Indië ontwikkelde met bovenaan de Europeanen, daaronder de Indo-Europeanen, de vreemde oosterlingen en onderaan de ‘inheemsche’ bevolking. Maar dan in het klein, Banda was een soort koloniaal Madurodam met slechts een handvol oorspronkelijke bewoners, namelijk diegenen die gedwongen waren teruggekeerd vanwege hun noodzakelijke kennis.

Over de Bandanese bevolking wordt wel gesproken als een gemengde bevolking. Tegenwoordig zouden we zeggen multi-etnisch. Hoe die eruitzag in het midden van de negentiende eeuw kunnen we goed zien in een staatje opgesteld door Dr. Bleeker. Hij bezocht in 1855 Banda en schreef daarover in het Tijdschrift voor Nederlands Indië.

Bleekers overzicht betreft de situatie in 1852:

 

Banda Neira Lonthor Ay
Europeanen en mestiezen 340 96 10
Inlandse christenen 514 103 99
Mohammedanen 614 204 18
Timorezen en Tanimbarezen 170 36 2
Galelorezen en Tobellorezen 0 24 9
Chinezen 143 1 0
Vrije inlandse arbeiders 73 705 164
Perkhoorige lieden 174 864 144
Particuliere lijfeigenen 513 158 16
Bannelingen 660 253 67
Totaal 3201 2504 529
Image module

perk op Banda, getekend door QMR VerHuell (coll. Maritiem Museum Rotterdam)

Image module

slaafgemaakte Roosje, nootmuskaatplukster getekend door QMR VerHuell (coll Maritiem Museum Rotterdam)

vele volkeren

In Het verloren volk heeft Joop van den Berg het staatje met commentaar opgenomen. Het valt hem op dat Europeanen en mestiezen bij elkaar genoemd worden en Van den Berg vraagt zich af of dit komt doordat Bleeker geen goed onderscheid wist te maken tussen perkeniers met Nederlandse namen die geen goed Nederlands spraken en die groep dat hij met ‘mestiezen’ aanduidde. Het wijst er in ieder geval op dat het onderscheid tussen deze groepen in de Bandaneze samenleving minder scherp te maken was. Onder het ‘werkvolk’, de laatste vier categorieën, zien we verschillende vormen van onvrijheid: perkhoorige lieden, particuliere lijfeigenen en bannelingen. Overigens was de verhouding tussen mannen en vrouwen van de ‘onvrijen’ drie op een. Perkhoorige lieden waren de oorspronkelijke VOC-slaven, de particuliere lijfeigenen de particuliere slaafgemaakten en de bannelingen waren door het gouvernement gestuurde Oorspronkelijke Bandanezen, die dwangarbeid moesten verrichten. Dat Chinezen apart genoemd worden, komt natuurlijk doordat zij handelaren waren. Maar waarom bevolkingsgroepen als de Tanimbarezen en Tobellorezen apart genoemd worden, is niet helemaal duidelijk.

Als we kijken naar de verspreiding over de eilanden zien we een patroon. De meeste perkhoorige lieden zitten op Lonthor en Ay. Daar waren ook de meeste perken of plantages. De meeste particuliere lijfeigenen zaten op Banda Neira. Dit zijn de slaafgemaakten die niet op de plantages, maar in en rond huis werkten. Met zijn grootste, vrije bevolking was Banda Neira duidelijk de zetel van de VOC-functionarissen en later de koloniale overheid, die ook de meeste gestraften/dwangarbeiders (bannelingen) kende. Ook op Banda Neira leefde een grotere groep middenstanders (Chinezen) en Arabische handelaren (Mohammedanen). En de meeste vrije inlandse arbeiders waren weer te vinden op de eilanden met de meeste perken: Lonthor en Ay.

Met de economie van de plantages, de perken, was het een tijd slecht gegaan, maar in het midden van de negentiende eeuw leek die weer aan te trekken. Volgens Raben en Bosma kwam dat doordat er enkele nieuwe eigenaren van de perken waren gekomen, die er hun schouders onderzetten. Een kwam van buiten: de Duitser Heinrich Melchior Brandes. De tweede kwam van Banda zelf: Pieter Cornelis Lans, een perkeniersnaam die nog steeds in Nederland te vinden is. Zij gaven nieuw elan aan de perken. Bosma en Raben spreken zelfs van een ‘renaissance van de perkeniersaristocratie’.

Image module

Schoolplaat van de nootmuskaatpluk op Banda, 19de eeuw

aristocratie?

‘Perkeniersaristocratie’ klinkt wel erg fancy en chic. Het klinkt ook alsof de perkeniers de vroegere orang kaya, die door Coen waren vermoord, hadden vervangen. Maar waren het niet gewoon zetbazen van de VOC en waren perken niet gewoon plantages? Het meest simpele antwoord op beide vragen is: ja. Maar er is meer. Banda was een van de eerste plekken in de gekoloniseerde Indische archipel waar kolonisatie door middel van nederzettingen werd toegepast, met plantages en nieuwe bewoners, ofwel kolonisten. De daaraan verbonden termen ‘perk’ en ‘perkeniers’ vertegenwoordigen niets anders dan die eerste kolonisatie. Ondanks de mooi klinkende terminologie.

Overigens werden perkeniers niet altijd als een aristocratie beschreven. Integendeel. Eerder zagen we al dat de perkeniers eigenlijk zetbazen van de VOC waren. Zij moesten de perken onderhouden en de opbrengst aan de VOC voor een vastgestelde prijs verkopen. Wie droeg daarbij de consequenties voor eventuele misoogsten? Dat waren de perkeniers, niet de VOC. Zeker in het begin waren de perkeniers niet de eigenaren van de perken. Dat werden ze eigenlijk pas echt na het failliet van de VOC.

In de literatuur wordt regelmatig in negatieve zin gesproken over de perkeniers. Des Alwi, zelf geboren in een oorspronkelijk Arabische familie op Banda, schreef een boek over de geschiedenis van de Molukken (Sejarah Maluku) met een hoofdstuk over de perken en perkeniers – die hij nootmuskaatboeren noemt. Over de eerste perkeniers schrijft hij dat de eerste lichting uit voormalige VOC-medewerkers bestond, met daarbij een groot aandeel van vagebonden en andere niet goed sociaal aangepasten. Het waren volgens Des Alwi schurken en uitbuiters, en zeker geen toonbeelden van ‘goede’ kolonisten.

Image module

Des Alwi

nieuwe lichting

Later kwamen er anderen. Een deel van de nieuwkomers in de eerste honderd jaar was volgens Des Alwi ‘dapper, ijverig en in staat om allerlei ontberingen te doorstaan’. In tegenstelling dus tot de ‘ingehuurde perkeniers van de eerste generatie’ die helemaal niet veelbelovend waren.

In de loop der tijd kwamen er dus nieuw perkeigenaren en veranderde de populatie perkeniers. Toch bleef de kritiek op de perkeniers lang doorklinken. Zo schreef de Engelsman Crawfurd, die in 1820 een driedelige serie over Indische archipel publiceerde, ook negatief over de eerste lichting perkeniers, zelfs over hun nazaten. Volgens hem hadden de Nederlanders, om de nootmuskaatteelt in eigen hand te houden, een deal gesloten met ‘invalide Europese soldaten en andere avonturiers van hun eigen natie, wier nakomelingen, een luie, onwetende, nutteloze en verdwaalde klasse van mensen, de huidige bezitters zijn.’

Rond de tijd van Crawfurds publicatie moet een deel van de perken echter al in handen van nieuwe eigenaren zijn gekomen. Vanwege overerving, maar ook doordat er perkeniers waren, die vanwege schulden hun perken moesten verkopen. Zo werden rond die tijd ook Chinezen en Arabieren eigenaren van perken.

nootmuskaat en privatisering

Het schijnbaar volledig in de greep hebben van de nootmuskaatteelt op Banda, betekende niet dat de VOC de handel ook meteen in de hand had. Historicus Femme Gaastra, die over de geschiedenis van de VOC schrijft, geeft een mooi inkijkje hoe de handel verliep. Hij beschrijft dat de VOC de prijzen van de muskaatnoten pas rond 1680 werkelijk kon controleren, door afspraken te maken over een maximum verkoopprijs. Te hoge prijzen waren alleen maar een stimulans voor smokkelaars. De VOC kon dit pas doen door voldoende nootmuskaat in voorraad te hebben, zodat ze bij te hoge prijzen konden dreigen meer noten te verkopen. Een handelsmechanisme dat tegenwoordig ook wordt gebruikt door olieproducerende landen om de olieprijs onder controle te houden.

In de loop van de achttiende eeuw raakte de VOC haar monopolie op de teelt van en handel in nootmuskaat kwijt, doordat het de Fransen lukte om met succes nootmuskaat te telen. Het lukte Piere Poivre, de administrateur van de West Indische eilanden Isle de France (het huidige Mauritius) en Ile Bourbon (tegenwoordig Réunion) om zaailingen uit de Molukken te smokkelen. Na twee mislukte pogingen kon op Mauritius in 1778 voor het eerst buiten Banda succesvol worden geoogst. In de jaren negentig volgden succesvolle oogsten op Réunion, Zanzibar, Madagaskar en de Seychellen.

Het was in dezelfde periode dat de VOC richting bankroet ging. In 1795 nam de Nederlandse staat, in eerste instantie als Bataafse Republiek, de inboedel en schulden van de VOC over. De perken die in aanvang door de VOC in bruikleen waren gegeven, kwamen daarmee in het bezit van de staat. Perken die in eigendom van perkeniers waren overgegaan, werden in eerste instantie onteigend. Maar al snel werden opnieuw eigendomsbewijzen uitgegeven. Dat gebeurde ook tijdens een Engels tussenbestuur tussen 1811 en 1816, waarna Nederland de kolonie van de Engelsen terugkreeg. Vanaf 1845 mochten de perken worden gebruikt als onderpand voor leningen. Van die mogelijkheid werd grof gebruik gemaakt. Dat leidde ertoe dat nogal wat perkeniers hoge schulden kregen. Als zij door tegenvallende oogsten hun schulden niet konden vereffenen, konden de perken in handen van de kredietverstrekkers vallen.

Image module

Kaart van de Banda Eilanden door P. Baron Melvill van Carnbee, 1854 (coll. Rijksmuseum)

vrije markt?

De economische situatie van veel perken was midden negentiende eeuw niet rooskleurig. Volgens J. Pino in het Koloniaal Tijdschrift leden in 1855 maar liefst 16 van de 34 perken verlies. Dat had verschillende oorzaken. Bijvoorbeeld doordat er te veel mede-eigenaren waren, maar ook door rampen, zoals een aard- en zeebeving in 1852 en een grote brand in 1853. Bij wijze van hulp konden de perkeniers leningen afsluiten tegen gunstige afbetalingsvoorwaarden en werd Banda tot vrijhaven verklaard. Dat betekende belastingverlichting, alleen werden de specerijen daarvan uitgesloten. De Bandanese economie was daarmee nog niet echt geholpen, omdat de staat nog steeds het monopolie had op de afname van de nootmuskaat.

Er was wel een discussie op gang gekomen om dat monopolie af te schaffen en over te gaan op een vrije markt. In 1864 werd de mogelijkheid geopend voor perkeniers om vrijstelling te vragen en te mogen gaan handelen op de vrije markt. Schoorvoetend gingen zij daartoe over en werd in 1873 het monopolie definitief opgeheven. Precies op het moment dat er een sterke concurrentie ontstond vanuit Granada, Singapore en Penang. Tussen 1872 en 1908 daalde de prijs van nootmuskaat van 2.03 gulden naar 28 cent per pond. Het opheffen van het monopolie betekende overigens niet dat de staat verlies leed op Banda. In plaats van de opbrengst uit de handel zelf te halen, zorgde de overheid er via belastingen voor te blijven profiteren.

Na het opheffen van het staatsmonopolie op de afname van de Bandanese nootmuskaat, werd de handel naar Europa eerst overgenomen door de Nederlands Indische Handelsbank en vervolgens door de Bandasche Perkeniers en Handelsvereeniging.

Image module

Nootmuskaat uit een fotoboek door C. Dietrich, ca. 1880 (coll. Rijksmuseum)

afschaffing slavernij en dwangarbeid

De overgang naar de vrije markt kwam op een bijzonder moment, het was vlak nadat in 1860 de slavernij in Nederlands Indië en dus ook op Banda was afgeschaft. Zoals we al zagen, steunde de perken-economie sterk op gedwongen arbeid, zowel van gestraften als van tot slaaf gemaakten. En we zagen dat slaafgemaakten ook voor ander werk werd ingezet. In de loop der tijd waren ook meer ‘vrijwillige’ arbeiders op Banda komen werken. Dat was niet alleen nodig vanwege de hoge sterfte onder slaafgemaakten waarover we al schreven. Ook omdat slaafgemaakten wegvluchtten van Banda. Vincent Loth schrijft bijvoorbeeld over tot slaaf gemaakte Bandanezen, die vrij snel na 1621 met hulp van eerder gevluchte Bandanezen weten te ontsnappen naar Seram. Volgens slavernij-onderzoeker Markus Vink zijn er op Banda geen grote opstanden van tot slaaf gemaakten geweest, omdat daarvoor de aantallen per perk te klein waren. Toch is er wel degelijk verzet gepleegd. Piet Hagen, die schreef over Koloniale oorlogen in Indonesië noemt er twee. In 1710 werd op Banda Neira een complot van slaafgemaakten ontdekt. Het doel was om alle Europeanen te doden en de eilanden met gestolen schepen te verlaten. Dertien van de leiders werden gepakt en veroordeeld tot verbanning en dwangarbeid, een wat bizarre straf als je bedenkt dat zij toch al dwangarbeid verrichtten. Een tweede opstand vond plaats in de nacht van 14 op 15 februari 1743 op een VOC-schip dat voor anker lag bij Banda. In Sulawesi waren 44 geboeide tot slaaf gemaakten aan boord gebracht. Bij Banda lukte het een deel zich te bevrijden, wat er van hen is geworden, vermeldt de geschiedenis niet.

Op het moment van de afschaffing van slavernij waren er nog zeker 1.100 tot slaaf gemaakten op de Banda-eilanden. In Het verloren volk beschrijft Van Den Berg hoe het er op 1 januari 1860 aan toeging. Toen werden 1.100 perkhoorigen toegesproken door de resident. Die vertelde dat ze vrij waren, maar dat ze direct in aanmerking kwamen voor een contract met hoge beloning en goede secundaire arbeidsvoorwaarden (een woning, rijst, zout en kleding). Slechts 73 accepteerden een contract. Met het vertrek van de perkhoorigen vertrokken ook de meesten van de tot slaaf gemaakten die in de huishoudingen werkten.

Image module
Image module

Banda-eilanden, Jannes Theodorus Bik, 1821 (coll. Rijksmuseum)

arbeid en recht

De tot slaaf gemaakten stemden in 1860 dus met hun voeten. Tot zover het ‘fraaie en gemakkelijke’ leven van tot slaaf gemaakten dat eerder in de Nieuwe Rotterdamse Courant (NRC) was beschreven. In de krant van 19 december 1853 schreef J.B.J. Van Doren op basis van een verslag van een hoofdambtenaar in de Molukken: ‘Het werk ook nagaande, dat door de perkslaven wordt verrigt, mag niet zwaar worden genoemd. Het bestaat alleen, om de wel belommerde perken schoon te houden, dezelve te doorkruisen, de afgevallen noten op te rapen en de rijp gewordenen te plukken. Deze te huis gebragt zijnde, moet de foelie daarvan worden afgenomen en tot het droogen  afgezonderd.’ (…) ‘Alle deze werkzaamheden gaan met zoo weinig moeite gepaard, dat zelfs kinderen dezelve kunnen verrigten, en wel verre dat een perkslaaf of banneling zich over zijnen arbeid zoude kunnen beklagen, zal hij moeten erkennen, dat dezelve minder en ligter is, dan van eenigen anderen handlanger of werkman.’ In een vervolg in de krant van 4 januari 1854 schreef hij dat: ‘De slaven en bannelingen, vrouwen en kinderen, gezamenlijk op gezette tijden in de schoone lommerrijke notenmuskaat-bosschen hun werk gaan verrigten, hetwelk aangenaam en geenzins zwaar is’. Het lijkt wel een zin uit een vakantiefolder.

Met de afschaffing van de slavernij kwam er nog geen einde aan de dwangarbeid op Banda. Nieuwe arbeidskrachten werden geworven via inheemse en Arabische ronselaars. De arbeidsvoorwaarden waren allesbehalve prettig. Als de arbeiders iets fout deden, werden ze gestraft. En in 1884 kwam er speciaal voor Banda een koelie-ordonnantie, die 4 jaar later voor de gehele Molukken ging gelden. Met die ordonnantie kreeg de ‘werkgever’ bijna volledige zeggenschap over de arbeider via zogeheten poenale sancties. Dat betekende dat de perkenier jegens de arbeiders kon optreden als politie en rechtbank en de arbeiders kon veroordelen voor luiheid, weglopen, verzuim, beledigingen en alles wat hem niet zinde.

In 1911 werd een herziening van de koelie-ordonnantie in het vooruitzicht gesteld en mochten werkgevers overeenkomsten sluiten met werklieden ’niet behorende tot de inheemse bevolking van de afdeling waarin de onderneming gelegen is’. Daar had men op Banda was natuurlijk weinig aan, omdat er sinds de acties van J.P. Coen in 1621 bijna geen oorspronkelijke bevolking op Banda over was.

Image module
Image module
Image module
Image module

foto’s door C. Dietrich, ca. 1880, uit een fotoboek uit de collectie van het Rijksmuseum

twintigste eeuw

Langzaam verdwijnen de Banda eilanden in de twintigste eeuw uit beeld. De perken worden steeds minder rendabel, mede door de hoge belastingen die de overheid op de specerijen heft. Tot grote ergernis van de Bandasche Perkeniers- en Handelsvereniging ontstaan er plannen om Banda als administratieve eenheid te degraderen. In haar jaarverslag van 1905 maakt de vereniging zich boos over de plannen van een regeringscommissaris om Banda ‘uit te kleden’ in het kader van bezuinigingen. Dat zou ‘in economische als in politiek opzicht, draconisch’ zijn. Banda zou als afdeling met een eigen assistent-resident worden opgeheven en als onderafdeling onder een controleur worden gebracht. Dat betekende het wegvallen van een assistent-resident, een commies, negen klerken, een aanklager en adjunct-aanklager, negentien oppassers van de politie en het complete legergarnizoen te Banda, met een luitenant-commandant en dertig soldaten. De nieuwe controleur zou slechts twee klerken krijgen en de politie slechts negentien gewapende manschappen. “Wij staan verbijsterd over deze woeste plannen om Banda zo diep te vernederen en te degraderen, ons Banda, dat tot op heden toe toch nog altijd, ondanks zijn achteruitgang wegens de bijzonder lage notenprijzen, de enige plaats in de Molukken was en nog steeds is, waar al de Gouvernementsuitgaven voor Bestuur, Garnizoen, enz. immerdoor jaarlijks ruim gedekt worden door de aldaar geheven belastingen van velerlei soort, zodanig zelfs dat Banda nog tot op den huidigen dag elk jaar voor ’s Lands schatkist een flink batig saldo afwerpt’, zo schrijft de vereniging. Het mocht niet baten, Banda werd een onderafdeling.

De Banda-eilanden blijven een verbanningsoord voor het Nederlands-Indisch gouvernement. In 1935 arriveren Mohammad Hatta en Soetan Sjahrir als politieke bannelingen op Banda, waar al enkele andere politieke bannelingen vastzitten. Hatta zal in 1945 met Soekarno de Indonesische onafhankelijkheid uitroepen en vice-president worden. Sjahrir wordt in 1945 de eerste premier van Indonesië. Hatta en Sjahrir hebben op Banda veel contact met de lokale bevolking en nemen zelfs enkele kinderen onder hun hoede. Onder hen is de latere diplomaat en historicus Des Alwi, die tot zijn dood in 2010 ‘ambassadeur’ van Banda blijft. In zijn boek Friends and Enemies beschijft hij Banda als een melting pot. Wat ooit begon in 1621 met een ontvolking is volgens hem een nieuwe, gemengde Bandanese bevolking geworden: ‘Nederlanders, Portugezen, Arabieren, Chinezen en mensen van vele andere eilanden in de Indische archipel. Of ze nu Schelling, Da Costa, van den Broeke, Barentz, Phillipus, Baadilla, Ong, Tan, Johar, Mahudimall heetten, ze werden als Bandanees beschouwd als ze de Bandanese gebruiken volgden en een Bandanees-Maleisisch dialect spraken.’

Aan het koloniale perkensysteem en aan Banda als bannelingenoord is in 1942 met de inval van Japan in Nederlands Indië een einde gekomen.

gebruikte bronnen

Andaya, Leonard, The world of Maluku: eastern Indonesia in the early modern period.

Baay, Reggie, Daar werd wat gruwelijks verricht. Slavernij in Nederlands Indië. Amsterdam 2015

Berg, Joop van den, Het verloren volk: een geschiedenis van de Banda-eilanden. Den Haag 1995

Bosma, Ulbe & Remco Raben, De oude Indische wereld, 1500-1920. Amsterdam 2003

Burnet, Ian, Spice Islands. Sydney 2013

Crawfurd, John, History of the Indian Archipelago, Volume III. Edingburgh 1820

Carlson, David R. & Amy Jordan, Visibility and Power: Preliminary Analysis of Social Control on a Bandanese Plantation Compound, Eastern Indonesia in Asian Perspectives, Volume 52, Number 2, Fall 2013, p. 213-243

Des Alwi, Sejarah Maluku : Banda Naira, Ternate, Tidore dan Ambon. Jakarta 2005

Des Alwi, Friends and Exiles. A Memoir of the Nutmeg Isles and the Indonesian Nationalist Movement. New York 2008

Doren, J.B.J. van, De Slavenstand in de Nederlansche Overzeesche Bezittingen en die te Banda in het bijzonder in Nieuwe Rotterdamse Courant 19 december 1853, p 3.

Doren, J.B.J. van, Wat in het vat ligt verzuurt niet, of eenige koloniale aangelegenheden in Nieuwe Rotterdamse Courant 4 januari 1854, p 3.

Ellen, Roy, On the Edge of the Banda Zone. Past and Present in the Social Organization of a Moluccan Trading Network. Honolulu 2003

Gaastra, Femme De geschiedenis van de VOC. Leiden 1991

Hagen, Piet, Koloniale oorlogen in Indonesië. Vijf eeuwen verzet tegen vreemde overheersing. Amsterdam 2008

Kaartinen, Timo, Handing Down and Writing Down:  Metadiscourses of Tradition among the Bandanese of Eastern Indonesia in The Journal of American Folklore , Vol. 126, No. 502 (Fall 2013), pp. 385-406

Loth, Vincent, Pioneers and perkeniers, The Banda islands in the 17th century, in Cakalele vol 6, 1995, p 13-35.

Loth, Vincent, Armed Incidents and Unpaid Bills: Anglo-Dutch Rivalry in the Banda Islands in the Seventeenth Century, in Modern Asian Studies, vol 29, 4, 1995, p 705-740.

Lucassen, Jan, A multinational and its labor force: the Dutch east India Company-1595-1795, in International Labor and Working-Class History, 66, Fall 2004, p. 12–39

Pino, J.J.P., Banda en de perkeniers, in Koloniaal Tijdschrift VII 1: p 729-751, 1918

Verslag Bandase Vereniging perkeniers, Jaarverslag 1905

Vink, Markus, The World’s Oldest Trade: Dutch Slavery and Slave Trade in the Indian Ocean in the Seventeenth Century, in Journal of World History, Volume 14, Number 2, June 2003, pp. 131-177

Widjojo, Muridan, The Revolt of Prince Nuku. Cross-cultural Alliance-making in Maluku, c.1780-1810. Leiden 2008

Welie, Rick van, Slave trading and slavery in the Dutch Colonial Empire: a Global Comparison in Nieuwe West-Indische Gids, Vol. 82, No. 1/2 (2008), pp. 47-96

Winn, Philip, Slavery and cultural creativity in the Banda Islands in Journal of Southeast Asian Studies, 41(3), 2010, p. 365–389